
[Terug naar hoofdpagina] [Contactgegevens]
HET EINDE VAN EEN MYTHE
DE DANSERES VAN GELDROP
DE VENUS VAN MIERLO
Beroemde archeologische vondsten in ons land zijn de op twee stenen gekraste afbeeldingen van dansende mensen. Deze stenen zijn gevonden in Wansum en Geldrop (De Venus van Mierlo). Bij beide vondsten was de toenmalige Eindhovense amateur-archeloog Ad Wouters betrokken. Wouters werkte nauw samen met de Gronings archeoloog Assien Bohmers en beiden waren betrokken bij de uitermate geruchtmakende en nog steeds voortdurende zaak Tjerk Vermaning. In de roman
De Ontdekking van de hemel van Harry Mulisch komt een zekere ‘meneer Verdonschot’ voor, een man die amateur-archeoloog is. In de omgeving van het kasteel Groot Rechteren ( in werkelijkheid Groot Hoenlo in Olst in de provincie Overijssel) vindt hij prehistorische pijlpunten. Diverse mensen zijn daar zeer enthousiast over maar er is ook iemand die het volgende zegt:
Ik ben geen archeoloog, maar uit mijn vorige leven heb ik wel ervaring met een bepaalde soort archeologen (…). Die meneer Verdonschot heeft deze dingen zelf gemaakt en in de aarde gestopt, waar hij ze gedurende een paar jaar prehistorisch laat worden en dan voor grof geld verkoopt. Meneer Verdonkschot wordt even later door de politie gearresteerd. Meneer Verdonschot staat voor Tjerk Vermaning († 1987). De zaak is nog steeds geruchtmakend, hoewel de laatste jaren professionele archeologen een poging hebben gedaan om de zaak af te sluiten en om de wetenschap ‘schoon te praten’. In 2005 is de kwestie weer in de publiciteit gekomen, vooral in de noordelijke provincies. De vraag is natuurlijk of Mulisch met zijn theorie over Vermaning het bij het rechte eind had. In dit artikel wil ik een bepaalde archeologische kwestie eens nalopen: de afbeelding van de Venus van Mierlo. Is die afbeelding echt of vals?
In het standaardwerk Nederland in de prehistorie (2005, 842 bladzijden) wordt met geen woord gerept over de Venus van Mierlo, maar wel over enkele archeologen die bij die kwestie betrokken waren. In dit grote en zware overzichtswerk worden in de literatuurlijst 5 werken van Bohmers en 7 van Ad Wouters genoemd en op blz. 81, 89 en 139 wordt hun werk als volgt beschreven: In de jaren vijftig en zestig valt er een duidelijke opleving in paleolithicum- en mesolithicum-onderzoek waar te nemen, in beide delen van het land. In die hausse speelde de samenwerking van de Groningse archeoloog Bohmers met de toenmalige ordebroeder Aq. Wouters, die in Zuid-Nederland actief was, een belangrijke rol, zowel in opgravingen als in publicaties. De interesse was daarbij primair op typologie en chronologie gericht.( ) Zo hebben we door het werk van Vermeersch, Bohmers en Wouters een goed beeld van de mesolitische bewoning in de Belgische en Nederlandse Kempen, terwijl de informatie over andere regio’s geringer is. ( ) De eerste laat-paleolithische en mesolithische overblijfselen zijn in Nederland pas gedurende de jaren twintig van deze eeuw herkend. Pas een kwarteeuw later is begonnen met systematisch onderzoek, aanvankelijk vooral vanuit Groningen. Van 1945 tot in 1964 zijn onder leiding van A. Bohmers de resten van tientallen nederzettingen opgegraven. Veel van dit veldwerk is in nauwe samenwerking met amateurarcheologen gedaan, die ook talrijke nieuwe vindplaatsen ontdekten. Met name in het zuiden van Nederland heeft Bohmers veelvuldig samengewerkt met de amateur-archeoloog A. Wouters. Samen hebben ze de basis gelegd voor een topochronologische synthese. Helaas is nooit een overzicht van hun werk gepubliceerd.
Deining rond het onderzoek van de steentijd in Nederland
Geen ongunstig oordeel kunnen we wel zeggen. Maar dat ligt wel heel anders in een ander boek. In
Scherpe stenen op mijn levenspad (2003) komt de Groningse archeoloog (?) H. Waterbolk met de suggestie dat de amateur-archeoloog Tjerk Vermaning weliswaar een oplichter was, maar niet de vervalser van een groot aantal stenen werktuigen, waarvan hij er een gedeelte tegen een stevige prijs verkocht. De echte vervalser is volgens hem Ad Wouters, die lange tijd in Eindhoven en omgeving werkte, aanvankelijk een autodidakt was op archeologisch terrein maar die na jaren van studie, onderzoek en publiceren nationaal en internationaal gezien werd als een man met veel expertise (zie het citaat). Merkwaardig is dat uit de kring van Brabantse archeologen tot nu toe geen enkel commentaar is geleverd op de beschuldiging van Waterbolk. Ad Wouters heeft Vermaning altijd (24 jaar lang) door dik en dun verdedigd, zowel in de publiciteit als in de rechtsspraak: de vondsten waren volgens hem echt. In de laatste fase van zijn leven stelde hij een documentatie op over de zaak Vermaning onder de titel
J’Accuse. De zaak Vermaning (1999), een boekwerk van ruim 270 bladzijden met tal van ingeplakte hoogwaardige foto’s. Deze documentatie is onmisbaar in het verdere onderzoek van deze zaak. Waterbolk heeft van dit werk van Wouters stevig gebruik gemaakt; hij is zijn boek gaan schrijven na het openbaar worden van deze documentatie toen Wouters overleden was. In de media is het boek van Waterbolk goed onthaald. In recensies van archeologische vrienden werd het boek geprezen. Toen het boek van Waterbolk verschenen was, greep
Spiegel Historiael (juni 2004) de kans om de wetenschappelijke archeologie vrij te pleiten van schuld in de zaak Vermaning. Hiervoor was ingehuurd de Groninger hoogleraar Doeko Bosscher die inhoudelijk van de steentijdarcheologie niets weet. Hij ondersteunde Waterbolk’s boek volledig. Hoewel Waterbolk geen archief-onderzoek gedaan had, zoals hij zelf duidelijk stelt, bleek alles te kloppen. De tekst van Bosscher (een lezing) werd afgedrukt in
Spiegel Historiael, evenals een beschouwing van de archeoloog Wim van Es. Vele inhoudelijke betrokkenen bij archeologische steentijd-projecten zwegen echter (tot nu toe) en een aantal direct betrokkenen zijn overleden. Nico Arts (Eindhoven) vroeg zich in een recensie in het bulletin van AWN-Kempenland het volgende af:
Voor sommige in het boek genoemde (amateur-) archeologen, zoals ikzelf, rijst nu de beklemmende vraag of zij langdurig voor de gek gehouden zijn. Er viel ook een zogenaamd heronderzoek van vondsten van Vermaning uit de lucht. In de
Nieuwe Drentse Volksalmanak 2004 verscheen het artikel Eemster revisited: evaluatie van een controversieel
vondstcomplex. De schrijvers zijn de archeologen: W. Roebroeks, H. Kars, M. Niekus en E.Rensink. Merkwaardig is dat na zoveel jaren er een evaluatie (let op dit woord) plaatsvindt. Waarom niet eerder? Wat de kwaliteit van het heronderzoek is, kan de lezer moeilijk nagaan. Het lijkt niet meer in te houden dan een bezoek ter plaatse en een bespreking van de kenmerken van een aantal stenen of stenen voorwerpen. Opvallend is de omzichtigheid waarmee verteld wordt waarom de evaluatie plaats heeft gevonden. De genoemde onderzoekers wilden liever niet verantwoordelijk zijn voor het initiatief? Kern van de conclusie was: het aanwezig zijn van afgeronde ribben van een morfologie die we van geen enkel natuurlijk stuk van de vindplaats zelf noch van de wijdere regio kennen. Op basis van de aanwezigheid van genoemde ribben rest ons maar een conclusie, namelijk dat het vondstcomplex Eemster uit recent vervaardigde artefacten bestaat en dat er dus geen sprake is van een archeologische vindplaats. Het voordeel van deze stellingname was dat ze toetsbaar is. Dit onderzoek werd scherp bekritiseerd door de vereniging van amateurarcheologen (APAN), vooral ook Anton van der Lee, maar het werd al spoedig helemaal onderuit gehaald door een steentijddeskundige die de betreffende regio door en door kent, namelijk Harry Huisman (conservator van het Natuurmuseum in Groningen) die in de media liet weten dat het doorslaggevende argument van deze ‘onderzoekers’ vals is en dat hij door de ‘onderzoekers’ op het verkeerde been was gezet. Uitleg van deze kwestie vergt een apart artikel. In het boek
Nederland in de prehistorie is de twijfelachtige conclusie van de evaluators overigens gewoon als feit neergezet (p.81).
De idee om Wouters aan te merken als vervalser komt niet van Waterbolk zelf. Nader onderzoek leert dat deze gedachte al in 1985 is beschreven door de Eindhovense amateur-archeoloog René Merckx en dat Waterbolk die overgenomen heeft. De opstelling van Merckx inzake vervalsingen blinkt uit door een strikt inhoudelijke benadering. Hij speelt niet op de man maar op de steen. En zo hoort het. Hij hanteert het schema : waar, hoe, wie, wanneer ?, als het om vondsten gaat. En wie dit schema hanteert, zal moeten toegeven dat allerlei bekende archeologische vondsten zeer onduidelijke kanten hebben. Deze manier van denken komt men tegen in zijn publicaties
Het begin van Eindhoven als stad (1981), Vessem. Het begin van de na-oorlogse archeologische vervalsingen (1981),
Rapport Geschiedvervalsende praktijken door Nederlandse professionele en amateur-archeologen (1985),
Nieuwe vervalsingszaak in de archeologie. Na Drenthe nu de Belvédère in Maastricht (1987),
100.000 jaar steentijd in Nederland. Brabant levert vondsten (1993) en
Danseres van Geldrop (1999). Op de eerste plaats valt op dat Merckx een zwaar accent legt op de logica van vindplaatsen: je moet aannemelijk kunnen maken dat mensen in een zekere periode op een bepaalde plaats konden wonen. Het gaat dus om de mogelijke geologische situaties waar werktuigen voor kunnen komen. Ontbreekt een dergelijk inzicht dan ontstaat bij hem meteen twijfel over de echtheid van vondsten. Bovendien heeft ook Merckx (net als Wouters) werkelijk verstand van stenen, de fysieke kenmerken en de kenmerken in verband met het gebruik. Er zijn gebruiksvoorwerpen maar ook stenen die per toeval een vorm hebben die op een gebruiksvoorwerp lijkt; hier is de uitleg van een vakman nodig om een leek het verschil te laten zien en voelen. Ik gebruik het woord ‘gebruiksvoorwerp’ en niet het woord ‘werktuig’: vuistbijlen bijvoorbeeld zijn waarschijnlijk helemaal niet als bijl gebruikt maar hadden een bepaalde sociale of religieuze betekenis. Een centrale vraag is: hoe kun je het verschil zien tussen een bewerkte steen van toen (bijvoorbeeld 8000 jaar geleden) en een bewerkte steen van nu? Wat mensen toen konden dat kunnen nu bepaalde mensen uiteraard ook. Van Ad Wouters maar ook van Ton van Grinsven (Drunen) is bekend dat ze goed klingen konden slaan. Deze techniek is ongetwijfeld geleerd in kringen rondom de Franse hoogleraar steentijdarcheologie F.Bordes die expertimenteerde met steenafslagen en dat ook aan anderen leerde. Hier ligt volgens mij het beginpunt van de vervalsingen die aan de orde kunnen zijn in ons land. Het is dus de vraag of we nog wel weten wat echt en wat vals is, en of dat ooit te achterhalen is als de vondsten als losse artefacten bekeken worden. Dit is de kern van de zaak. Wat u in musea ziet, is in elk geval steen, en wel bewerkte steen, maar de vraag rest wanneer de bewerking heeft plaats gevonden. Mogelijkerwijs ligt hier het antwoord op de vraag waarom er zo’n lange strijd geleverd is over de echtheid of valsheid van bepaalde werktuigen of gebruikvoorwerpen. Deze artefacten kunnen namelijk tegelijk echt en toch vals zijn. Ze zijn als werktuig vervaardigd en dat kan heel lang geleden gebeurd zijn (en dat moet je kunnen aantonen). Maar dan nog kan een vondst vals zijn, omdat ze niet thuis hoort op de vindplaats die genoemd wordt. In de zaak van Tjerk Vermaning zijn de bewijzen van wetenschappelijke zijde voor de valsheid van de voorwerpen zelf uiterst warrig en zwak, en de bewijzen dat het om valse vindplaatsen gaat (dus dat voorwerpen die op bepaalde plaatsen in de grond zijn gestopt), is tot nu toe niet bewezen, ook niet –zoals we zagen- na de laatste ‘evaluatie’. En de vraag waarom niet ingegaan wordt op de uitdaging om op bepaalde locaties archeologisch onderzoek te verrichten, blijft een zwaktebod van de professionele archeologie. Niet overal kunnen stenen gebruiksvoorwerpen in de grond gestopt zijn door oplichters en handelaren.
De Venus
De mening van Merckx over de toenmalige onmogelijkheid om op de betreffende (zeer harde?) steen een figuurtje in te krassen, zijn een belangrijk toetsingscriterium. Dat kan toch gewoon in 1 uur tijd onderzocht worden. Is dat gebeurd? Wie deze stellingname van Merckx in zijn achterhoofd houdt, ziet in een wetenschappelijke artikel van het duo Wouters/Bohmers over de Venus van Mierlo (Geldrop) een rare ontwijkende opmerking daarover. Maar het gehele artikel (Brabants Heem 1962 p. 3-11) is bij nader inzien vreemd. Het is geschreven in een merkwaardige onderlinge samenwerking door A. Wouters en A. Bohmers. Deze personen zijn –zoals we zagen- door Waterbolk als vervalsers en oplichters aangemerkt, terwijl Merckx Ad Wouters regelrecht bejegende als vervalser. Wouters is degene die de steen van Wansum gevonden heeft. Deze twee stenen met hun figuren staan in vele artikelen en boeken als echt historisch materiaal afgebeeld. Veel wetenschappers hebben er hun naam aan verleend. Ook Waterbolk. De steen van de Venus van Mierlo is gevonden door de Geldroppenaar Jan Groels, die de steen maar enkele dagen in huis gehad zou hebben, er niets op gezien had, en ze opstuurde naar A. Bohmers in Groningen. Bohmers meldde enkele dagen later dat Groels iets zeer bijzonders gevonden had: een steen met een tekening (de Venus). Dit alles volgens het gangbare verhaal. Maar wie in de papieren van het justitiële onderzoek kijkt, ziet dat Groels verklaart dat hij de stenen wel een maand in huis heeft gehad, dat hij niets gezien heeft, dat Bohmers bij hem op bezoek is geweest en dat Groels van hem 500 gulden heeft gekregen en een baantje als archeologisch tekenaar in het vooruitzicht gesteld kreeg ( “indien mogelijk”, etcetera). Volgens het gangbare verhaal zou Groels naderhand zelf heronderzoek gepleegd hebben (met Dijkstra uit Veldhoven) en toen ontdekt hebben dat in een groefje van de tekening een ijzerkorrel vastzat. Volgens de gelovers en belanghebbenden is de echtheid eens bewezen en dus altijd bewezen. Maar nauwkeurig onderzoek van de gang van zaken roept veel twijfel op. Merckx maakt een nogal grote kans om gelijk te hebben. Volgens de gangbare verhalen zou Merckx veroordeeld zijn tot 8000 gulden schadevergoeding, omdat hij Wouters ten onrechte(?) van vervalsing beschuldigd had, maar uit de tekst van de veroordeling blijkt dat het om 50 gulden gaat, en die heeft Merckx ook nooit hoeven te betalen.